Als er ooit een meeslepend populair boek over de wetenschap is geschreven, dan is dit het. Ed Regis' doel was ambitieus: hij wilde de geschiedenis van het Institute for Advanced Studies te Princeton beschrijven, de sfeer in het instituut weergeven, ons laten kennismaken met de genieën die de plaats bevolken, en bovendien op een begrijpelijke manier uitleggen welke theorieën ze zoal hebben opgesteld.G.J.C. Lokhorst. Recensie van Ed Regis, Who got Einstein's office? Eccentricity and genius at the Institute for Advanced Study. NRC Handelsblad, Bijlage Wetenschap en Onderwijs, p. 3, April 26, 1988. ISSN 0002-5259.
Al met al een bijna onmogelijke opgave, maar Regis is er volledig in geslaagd. Zijn boek geeft een prima beeld van al deze verschillende zaken, en dat in een stijl die vlotter leest dan de vlotste krant. Het enige nadeel van de sneltreinvaart waarmee men door het boek raast, is misschien dat weinig van het gebodene blijft hangen.
Het Institute for Advanced Studies werd in 1930 opgericht door Louis Bamberger en zijn zus Caroline, de eigenaren van een groot warenhuis in New Jersey dat zij juist voor de crash van 1929 hadden verkocht. Ze wilden eerst een medische opleiding voor Joden in het leven roepen omdat ze meenden dat de bestaande opleidingen tegen Joden discrimineerden. Maar Abraham Flexner, de grootste kenner van het Amerikaanse hoger onderwijs (die zelf overigens ook een Jood was), wist hen ervan te overtuigen dat dit idee ongegrond was. Het geld kon beter besteed worden aan een Center of Excellence, waar geleerden zich geheel aan de wetenschap konden wijden. `No duties, only opportunities' was het devies. Flexner werd de eerste directeur.
De tijden waren bijzonder geschikt voor de oprichting van een dergelijk instituut. De Duitse geleerden kwamen door de opkomst van het Derde rijk in grote getale naar Amerika en Flexner slaagde erin om de overal felbegeerde Einstein, de `paus van de fysica', als eerste professor aan te trekken. Later werd hij gevolgd door coryfeeën als Gödel, Von Neumann en Oppenheimer. De salarissen waren tweemaal zo hoog als aan de universiteit van Princeton.
Het leven in het instituut was vredig. Flexner isoleerde de geleerden zoveel mogelijk van de buitenwereld. De post werd onderschept, zelfs die van de president en Einstein ondertekende wel met `Concentration Camp, Princeton'. Slechts af en toe was er enige beroering, bijvoorbeeld toen men personen wilde aanstellen die zich in de ogen van de onderzoekers met pseudowetenschap bezighielden. Het introduceren van economie en sociologie was regelrechte heiligschennis en wekte de grootste verontwaardiging. Ook de computer die Von Neumann--zijn bijnaam was `good time Johnny' wegens de legendarische party's die hij wekelijks gaf--bouwde, verwekte nogal wat opschudding bij de oude garde. Een machine met een schoorsteenpijp om de warmte af te voeren--dat was teveel van het goede. Toen Von Neumann op jonge leeftijd stierf, werd de machine onmiddellijk verwijderd.
De serene rust op het Instituut had ook zijn nadelen. Afgezien van het werk van wat jongeren, kwamen de meeste geleerden er tot weinig nieuwe resultaten. De natuurkundige Richard Feynman - die enkele maanden geleden overleed - had hier een verklaring voor. "Toen ik in 1940 in Princeton was kon ik zien wat er met die Grote Geesten in het Instituut gebeurde, die speciaal waren uitgekozen vanwege hun ijzingwekkende verstand en nu de gelegenheid hadden gekregen om in dit mooie huis bij de bossen te zitten, zonder colleges en zonder wat voor andere verplichting ook. De arme stakkers konden nu helemaal in hun eentje gaan zitten denken, snap je? Maar ze kregen geen idee. Ik denk dat een gevoel van depressie of schuld je in zo'n situatie begint aan te vreten; je begint je zorgen te maken dat je geen ideeën krijgt. Maar er gebeurt niets. Nog steeds komen er geen ideeën. Dat komt natuurlijk doordat er helemaal geen echte activiteit en uitdaging is. Je hebt geen contact met de experimentele jongens en je hoeft niet over de vragen van de studenten na te denken. Niets!" Feynman sloeg de uitnodiging om te komen dan ook dankbaar af. Gödels vrouw scheen er hetzelfde over te denken. "Ga je weer naar het oudemannenhuis?", placht ze tegen haar man te zeggen als hij de deur uitging.
Toch herbergt het Instituut natuurlijk een schat aan kennis en ervaring. Doorspekt met talloze kleurrijke anecdotes geeft Regis een helder beeld van zowat alles wat de theoretische wetenschap tegenwoordig te bieden heeft. In de natuurwetenschappen loopt dat uiteen van de theorie dat de natuur op het laagste niveau uit ééndimensionale superstrings bestaat die nog geen tien tot de min-drieëndertigste centimeter lang zijn, tot de theorie dat de melkwegen in het heelal zó zijn gerangschikt, dat ze met elkaar de wanden van gigantische kosmische zeepbellen vormen.
In de wiskunde is er een spectrum van het volledig abstracte (vertegenwoordigd door Gödels onvolledigheidsstellingen) tot het eminent toepasbare onderzoek aan cellulaire automaten van het wonderkind Stephen Wolfram. Dit moet uiteindelijk leiden tot een definitie van het leven zelf; voorlopig heeft Wolfram er al goed op verdiend door de fraaie computerplaatjes die uit de formules voortvloeien op ansichtkaarten en behangpapier aan de man te brengen.
Het instituut te Princeton is de ideale kapstok om al deze theorieën en bijbehorende anecdotes aan op te hangen, omdat er geen enkele natuurwetenschappelijke theorie uit onze eeuw is die er niet ooit is bestudeerd. Het panoramische overzicht dat Regis van de huidige wetenschap geeft is uniek en het aanstekelijke enthousiasme waarmee hij dat doet niet minder.
Previous | Up | Next
gjclokhorst@gmail.com || July 17, 2015 || HTML 4.01 Strict