HEMISFEERSPECIALISATIE IN DE KLASSIEKE OUDHEID

Gert-Jan C. Lokhorst

1998

G.J.C. Lokhorst. Hemisfeerspecialisatie in de klassieke oudheid. De neuroloog, 5 (1): 25, January 1998. ISSN 1380-3476.

In 1863 viel het de befaamde Parijse arts Paul Broca op dat er bij alle acht gevallen van afasie die hij tot dan toe had gezien sprake was van beschadigingen in de linker hersenhelft. Hij vond dit frappant, maar durfde aan deze observatie nog geen algemene conclusie te verbinden. In 1865 was hij echter zeker van zijn zaak en stelde hij dat "wij met onze linker hersenhelft spreken". Met deze constatering begint de moderne geschiedenis van de bestudering van de hemisfeerspecialisatie, het verschijnsel dat de twee helften van de grote hersenen van de mens in functioneel opzicht geen spiegelbeelden van elkaar zijn.

Broca's ontdekking sloeg in als een bom. In het begin van de negentiende eeuw beschouwde men de hersenen steevast als symmetrisch. Een verstoring van de "harmonie der hemisferen" zou (bijvoorbeeld volgens Bichat) slechts tot geestesziekte kunnen leiden. Ook in de achttiende eeuw dacht men niet aan systematische verschillen tussen de hersenhelften. Dit blijkt wel uit het proefschrift De homine dextro et sinistro (Over de rechter en de linker mens), waarop Meinard Simon du Pui in 1780 in Leiden promoveerde. De tweede helft van dit erudiete boekwerk gaat geheel over enkelzijdige neurologische stoornissen, maar er wordt met geen woord in gezinspeeld op de mogelijkheid van systematische cerebrale asymmetrie.

Toch begint de geschiedenis van de hemisfeerspecialisatie niet bij Broca. In de Koninklijke Bibliotheek te Brussel bevindt zich een in circa 1100 geschreven Latijnse codex waarin de volgende merkwaardige passage voorkomt:

Hij zegt dat frenitis [een eertijds fameuze aandoening die geen pendant heeft in de moderne psychiatrie] het gevolg is van het ontstaan van een opzwelling in het hart die het bloed of de ingeboren warmte blokkeert, waaraan de hersenen het waarnemingsvermogen en het verstand ontlenen. Datgene waarmee we begrijpen verschilt namelijk van datgene waarmee we waarnemen. Er liggen dan ook twee cerebra in het hoofd: één dat het verstand [intellectus] geeft en een ander dat het waarnemingsvermogen [sensus] verschaft. Dat wil zeggen: het cerebrum dat aan de rechterkant ligt is het orgaan waarmee we waarnemen; het linker cerebrum daarentegen zorgt voor het begrip. Hierdoor is het daaronder gelegen hart ook steeds waakzaam, horend en begrijpend, omdat het eveneens oren [de auricula cordis] heeft om mee te kunnen horen.

Dit is de oudste theorie over hemisfeerspecialisatie die tot dusver aan het licht is gekomen. De theorie doet op zichzelf verrassend modern aan. Tegenwoordig weten we dat de linker hersenhelft de verbale, analytische, verstandelijke kant is, terwijl de rechter hersenhelft meer betrokken is bij zaken als ruimtelijk inzicht. De intellectus/sensus theorie stemt hier heel behoorlijk mee overeen. De theorie zou in ieder geval slechter zijn geweest als het verstand rechts en de waarneming links was geplaatst.

Helaas roept de tekst tal van vragen op die we nu niet goed meer kunnen beantwoorden. Ten eerste weten we niet wie de tekst heeft geschreven en uit welke tijd hij stamt. Hij wordt over het algemeen toegeschreven aan de afrikaanse arts Vindicianus (ca. 400 n.C.), maar sommigen trekken deze toeschrijving in twijfel. Ten tweede weten we niet over wiens theorie de auteur het heeft. De "hij" met wie het citaat begint wordt nergens in de tekst geïdentificeerd. Ten derde weten we niet hoe de bedenker van de theorie aan zijn merkwaardige opvattingen kwam. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Broca vermeldde hij geen enkel empirisch gegeven.

Het laatste probleem is inhoudelijk gezien natuurlijk het interessantst. Na vijftien jaar nadenken en bestudering van de klassieke medische literatuur, denk ik dat de theorie als volgt tot stand is gekomen. In de oudheid beschouwde men het pneuma, een ijle, gasachtige substantie die door het gehele lichaam verspreid zou zijn, maar vooral in de longen en de (relatief bloedeloze) arteriën zou huizen, over het algemeen als de drager van de psyche, de ziel in de ruimste betekenis van het woord. Sommigen, de encefalocentristen, lokaliseerden het belangrijkste, leiding gevende deel van de ziel in de hersenen, anderen, de cardiocentristen, lokaliseerden dat gedeelte in het hart. Nu wist men vanaf de tijd dat men in het oude Alexandrië secties op mensen begon uit te voeren (ca. 300 v.C.) dat de linkerkamer van het hart in tegenstelling tot de rechterkamer na de dood relatief weinig bloed bevat. Men dacht ten onrechte dat dit ook tijdens het leven het geval was en concludeerde dat de linkerkamer niet met bloed, maar met pneuma gevuld is. Voor een cardiocentrist lag niets dan ook meer voor de hand dan om het leidende gedeelte van de ziel in de bloedeloze linkerkamer van het hart te lokaliseren. En inderdaad lezen we in het pseudo-Hippocratische De corde (derde eeuw v.C.):

Als een persoon die de oude [mummificatie] praktijken kent het hart van een dode verwijdert en de kleppen sluit, kunnen water en lucht die er tegenaan geblazen wordt er niet in doordringen; dit geldt vooral voor de linkerzijde, omdat de kleppen hier steviger ontworpen zijn en terecht, omdat het verstand van de mens in de linker ventrikel is gelokaliseerd en over de rest van de ziel regeert.

Deze opvatting vinden we ook in het pseudo-Galenische geschrift De historia philosophica (tweede eeuw n.C.):

Diogenes [van Babylon, ca. 250-150 v.C.] lokaliseert het leidende deel van de ziel in de arteriële kamer van het hart, die de pneumatische is.

Ik denk nu dat de bedenker van de theorie in de Brusselse codex dit beeld van de psychofysiologische superioriteit van de linkerzijde van het hart simpelweg overplaatste naar de hersenen. Hij baseerde zich dus niet zozeer op de relevante empirische gegevens (bijvoorbeeld het feit dat afasie net zoals linkszijdige hoofdwonden vaak gepaard gaat met rechtszijdige verlammingen), als wel op redeneringen in termen van polariteiten (links versus rechts, verstand versus waarneming) en analogieën (zo onder, zo boven). Dergelijke redeneervormen zijn meestal funest. Zo wordt de eeuwenlange stilstand in de Chinese wetenschap wel toegeschreven aan het ongenuanceerde Jin-Jang denken. In het onderhavige geval liep het echter toevallig goed af. De theorie in de Brusselse codex is dan ook een fraai staaltje van "being (more or less) right for the wrong reasons".

Voor zover we weten, heeft de theorie in de Brusselse codex geen enkele invloed gehad. Zij werd gepubliceerd in 1532, 1544 en 1547, maar ik heb geen enkele oude referentie naar deze uitgaven gevonden. Broca vermeldde het boek van Du Pui, maar hij was kennelijk niet op de hoogte van het werk van zijn antieke geestverwant. De moraal is duidelijk: algehele vergetelheid, dat is de prijs die men betaalt als men zijn tijd ál te ver vooruit is.

Literatuur

Illustratie

ILLUSTRATIE: Afbeelding codex ca. 1100 A.D.

De oudst bekende tekst over hemisfeerspecialisatie. De auteur is onbekend.


Previous | Up | Next

gjclokhorst@gmail.com || July 17, 2015 || HTML 4.01 Strict